Statistics for Dutch verbs 51-99

Click here to take the quiz!

Verb	English	Past Participle	% Correct
leren	learn	geleerd	100%
spreken	speak	gesproken	92%
bepalen	determine	bepaald	83%
beperken	limit/confine	beperkt	83%
betalen	pay	betaald	83%
betekenen	to mean	betekend	83%
antwoorden	answer	geantwoord	83%
bouwen	to build	gebouwd	83%
gebruiken	use	gebruikt	83%
groeien	grow	gegroeid	83%
heten	to be called	geheten	83%
kiezen	choose	gekozen	83%
leggen	explain	gelegd	83%
leiden	to lead	geleid	83%
leveren	supply/deliver	geleverd	83%
plannen	plan	gepland	83%
proberen	try/attempt	geprobeerd	83%
schrijven	write	geschreven	83%
slapen	sleep	geslapen	83%
starten*	start	gestart	83%
stellen	to put	gesteld	83%
tellen	count	geteld	83%
voelen	to feel	gevoeld	83%
volgen	follow	gevolgd	83%
vormen	to form	gevormd	83%
wachten	to wait	gewacht	83%
zorgen	worry	gezorgd	83%
vertellen	to tell	verteld	83%
vertrouwen	rely/trust	vertrouwd	83%
verwachten	to expect	verwacht	83%
voorstellen	introduce	voorgesteld	83%
betrekken	involve	betrokken	75%
bezoeken	visit	bezocht	75%
helpen	help	geholpen	75%
kopen	buy	gekocht	75%
noemen*	to call	genoemd	75%
plaatsen	to put	geplaatst	75%
stijgen	to rise	gestegen	75%
trekken	pull	getrokken	75%
voeren	to feed	gevoerd	75%
zoeken	seek	gezocht	75%
veranderen*	to change	veranderd	75%
verkopen	sell	verkocht	75%
voorzien	forsee	voorzien	75%
bedragen	to amount to	bedragen	67%
bezitten	own/possess	bezeten	67%
beiden	to bide	geboden	67%
gelden	to be valid	gegolden	67%
Ontstaan*	arise/develop	onstaan	17%